Het hoofd
Toen Narcissus zich over het water boog waarin de nimf Echo verdwenen was, zag hij zich zelf. De rimpelingen in het water trokken zijn spiegelbeeld uiteen of schoven het in elkaar: Hij was het zelfde nooit aan zich zelf gelijk. Verdronken in zijn melancholische overpeinzingen bleef Narcissus over het raadsel van zich zelf gebogen.
In de schilderijen van Margreet Bouman staart een kop met ingekeerde blik in de verre diepte. Een diepte die wordt opengelegd of dichtgeschoven door tekens: aderen, cijfers, vierkanten, plattegronden, komma’s. Symbolen voor het zelfde in steeds wisselende patronen. De kop lijkt de gevangene van dit raadsel dat zich zelf vergroot.
“Deze benen schaal met zijn bekleding van beweeglijk vel, daar komt alles vandaan: de andere mensen, de wereld, de oorlog, de dromen, de woorden, de daden die zo vanzelfgaan dat men zich niet kan voorstellen ooit tot nadenken in staat geweest te zijn; zo vanzelf, alsof iemands daden de gedachten van de wereld zijn. Je zou een tweede hoofd moeten hebben om te begrijpen wat dat ene hoofd is, maar ik heb er maar een, hier is het in mijn handen, ik houd het vast op een manier waarop een mens nooit iets anders vasthoudt. Toch, als het niet door geleerden beweerd werd, dan zou je niet weten, dat het hoofd iets anders is dan een hand of een voet.” (Willem Frederik Hermans, Het behouden huis).
De kop, maar soms ook een hand, op de schilderijen van Margreet Bouman is de niet aflatende poging het tweede hoofd te creëren dat uitsluitsel over de eigen wereld kan geven. Maar zodra het schilderij voltooid is, leeft de kop zijn eigen geïsoleerde bestaan en spiegelt zich in tegenstellingen. Licht, donker; hard, zacht; binnen, buiten; deel, eenheid. Er is een nieuw hoofd nodig om deze tegenstellingen op te heffen, maar andere dienen zich dan al weer aan.
In deze spiegelzaal is wat gezien, gedacht, geschilderd en uiteindelijk opgeroepen wordt nooit aan zich zelf gelijk.
Lex ter Braak 1992