A en B, acryl/linnen – 200 x 290 cm 1991
Al vanaf haar opleiding aan de Lerarenopleiding Tekenen te Amsterdam, van 1971 tot 1976, werkt ze figuratief, met acrylverf op grote doeken van doorgaans twee bij drie meter en soms groter. Van kleiner formaat zijn de voorstudies, de aquarellen, de grafiek en de bewerkte polaroids van eigen schilderijen. Door invloeden van uiteenlopende schilders als Rogier van der Weyden, Max Beckmann, en Diego Rivera is er sprake van een sterk kleur- en vormgebruik.
Naast de immens grote vrouwenfiguren, die vooral het werk van de jaren 1983 tot 1988 beheersen, schildert Bouman vormen die doen denken aan voorwerpen en motieven uit niet-westerse culturen. Thematisch is er affiniteit te bespeuren met de theorieën van Sigmund Freud over de slaap en de droom, waarvoor zij zich al sinds haar studietijd interesseert.
In de jaren 1981 en 1982 begon ze, na een periode van bezinning op haar werk, een meer persoonlijke schilderkunst na te streven. Ze beperkt zich sindsdien tot de uitbeelding van zichzelf in een sterk inhoudelijke beeldtaal.
Haar slechts in grote trekken herkenbare portret is als pregnant element in elk schilderij aanwezig. Toch is dat enkel bedoeld als buitenvorm, niet als een object van nadere studie. Het portret is alleen de omslotenheid van het werkelijk persoonlijke, het onbewuste of, zoals Freud zegt, ‘het zevende continent’. Die binnenwereld ontsluit zij, waarbij ze de onverwacht grote dimensies toont die een klein doek te buiten gaan. Met archetypische vormen als de boot, de gang, en het labyrint, zinspeelt ze op onbeperkte mogelijkheden van het zien, voelen, horen, proeven en ruiken.
Een treffende installatie van deze ruimtescheppende arbeid maakte Margreet Bouman in 1988 in het Fort a/d Drecht: een klein munitiedepot zonder kijkgaten gaf zij door plaatsing van een aantal schilderijen aan alle kanten uitgangen naar buiten.
Els van Strien 1991